Mijn herinneringen aan de oorlog.

Wim Jansen, 2020.

 

Ik ben geboren in maart 1937 dus toen de oorlog begon was ik amper drie jaar oud.

 Dat is een leeftijd waaraan je nauwelijks enige herinnering kunt toeschrijven.

In dit stukje dus geen herinneringen over de eerste oorlogsjaren.

Dat de Duitsers in 1940 door ons dorp trokken heb ik zeker niet bewust meegemaakt. Ik herinner me wel vaag verhalen over het gegeven dat de oude baron van der Borch de Duitsers de weg naar Zutphen zou hebben gewezen via de Oude Zutphenseweg, aangezien de genie van het Nederlandse leger op de Ruurloseweg versperringen had aangelegd van omgezaagde bomen, die dwars over de weg waren gevallen. Dat kunnen echter evengoed verhalen zijn geweest die veel later, op verjaardagen en dergelijke, de ronde deden.

 

Marcherende Duitse soldaten.

Mijn eerste werkelijke herinneringen aan de oorlog stammen ongeveer uit 1944, toen pelotons Duitse militairen, al zingende, vanuit het dorp langs ons huis trokken op weg naar Het Galgengoor in Het Groote Veld om daar te gaan oefenen met de ‘panzerfaust’, waarmee ze de verwachte geallieerde tanks dachten te gaan bestrijden. Soms reed daar dan ook een soort met hout bekleed voertuig voor de colonne uit dat de vijandelijke tank moest voorstellen, en dat als ‘oefenobject’ fungeerde, denk ik. Bij dat oefenen mocht je uiteraard niet aanwezig zijn, denk ik nu, ik kan mij niet herinneren of we dat ook ooit geprobeerd hebben, trouwens.

Dat zingen van die Duitse soldaten is mij nog het beste bijgebleven, want je kon een boel over die Duitsers vertellen, maar zingen konden ze wel! De teksten van hun liedjes gingen over ‘Das Westerwald’ en over ‘Wir fahren nach Engeland’. Ik probeerde die teksten bij thuiskomst wel eens na te zingen, maar om één of andere reden werd dat niet erg op prijs gesteld door mijn mede-huisgenoten.

Er liep ook altijd een trommelslager voorop en met een vriendje uit onze straat zijn we wel eens een eind meegelopen, al trommelend op onze, met een stuk touw om onze buikjes vastgebonden blikken bussen, die dienst deden als trommels.

 

Gaarkeuken?

Naast ons huis, achter de boterfabriek, in een gebouw waarin rolluiken zaten en waarin later de melkpoederfabriek werd gevestigd, stonden enkele grote stalen ketels met dubbele wand die verhit werden met stoom. Daarin werd eten bereid voor de Duitse militairen en daar ging ik wel eens kijken. Meestal werd ik weggejaagd door de dienstdoende kok maar er was er één, een oude man van misschien al wel zestig jaar, die geen bezwaar had dat ik daar rond liep. Ik herinner hem mij als een aardige man, hij heette Heinrich en zo mocht ik hem ook noemen. Hij noemde mij zijn ‘kleine kameraad’ of iets dergelijks en ik mocht hem wel eens helpen om met de waterslang de vloer nat te spuiten als hij ging schrobben.

Bommen op de overweg.

De spoorlijn naar Winterswijk kruist de Ruurloseweg net buiten het dorp, op de plek waar zich nu industrieterrein Het Werkveld bevindt. De Engelsen vonden dat, denk ik, een ideale plek om daar de spoorlijn te bombarderen, om zodoende treinverkeer van oorlogsmaterieel vanuit Duitsland te voorkomen. Later hoorde ik dat de spoorlijn ook op andere plekken werd gebombardeerd. Deze bombardementen hebben verscheidene keren plaats gevonden en dat was, zeker in het begin, een angstaanjagend gebeuren.

Net als de meeste dorpsgenoten gingen wij dan naar de kelder onder ons huis, die dan dienst deed als schuilkelder en waarin mijn vader ook banken van eierkisten, met daar overheen lange planken als zit- en ligplaats had gecreëerd, niet comfortabel maar wel zeer doelmatig.

Er waren ook mensen die geen geschikte kelder onder hun huis hadden en die in hun tuin een aparte schuilkelder hadden  gebouwd, soms zwaar bewapende kunstwerken.

Bij ons naast, in de boterfabriek, was in één van de daar aanwezige ondergrondse ruimtes een heel grote schuilkelder ingericht waarin, schat ik, wel dertig personen voor langere tijd konden verblijven.

Omdat de hierboven vermelde bombardementen vele malen plaatsvonden en die bij ons verder geen schade of gevaar hadden veroorzaakt maakten wij ons op den duur niet zo veel zorgen en gingen niet direct de kelder in maar bleven buiten staan kijken wat er gebeurde.

Als je bij ons huis achter de schuur ging staan kon je de bombardementen op de overweg heel goed zien gebeuren. Ik heb zelf minstens één keer zo’n luchtaanval zien gebeuren en zag de bommen als grote eieren uit de bommenwerper naar beneden vallen en daarna hoorde je in de verte de enorme ontploffingen bij het neerkomen van de projectielen. Voor een kind natuurlijk reuze spannend. Later echter hoorde je in de gesprekken van je ouders met buren of kennissen dat er ook veel leed was en er soms zelfs doden bij gevallen waren.

 

Nachtvluchten boven ons dorp.

In diezelfde tijd waren er ook de nachtvluchten van geallieerde bommenwerpers op weg naar te bombarderen doelen in Duitsland. Dat was een hevig en angstaanjagend geluid en vaak werd je als kind dan door je ouders uit bed getrommeld en naar de (schuil)kelder gebracht, totdat het weer rustig was in de lucht.

Ook toen heb ik wel eens stiekem met mijn vader buiten staan kijken naar wat er allemaal in de lucht boven onze hoofden gebeurde. Onze buren, de familie Lubbers, waren dan meestal ook buiten, hoewel dat door de bezetter streng was verboden, je mocht in de spertijd beslist niet buiten zijn, maar dat gebeurde natuurlijk stiekem toch wel. Er werd dan zachtjes gesproken over wat er op dat moment te zien was. Vaak was het bewolkt en hoorde je alleen maar het zware gebrom van de bommenwerpers en het lichtere, jankerige geluid van de jagers daar tussendoor. Ook zag je zoeklichten met hun enorm sterke lichtbundels langs de hemel strijken op zoek naar een vliegtuig. Als ze er in slaagden om zo’n toestel in hun lichtbundels te krijgen en te houden dan werd er daarna met luchtdoelgeschut op geschoten. Als het helder was zag je, naast miljoenen sterren, ook zeer duidelijk de bommenwerpers overkomen. Ook zaten daar dan soms Duitse jagers tussen die probeerden zo’n bommenwerper uit de lucht te schieten.

Door de verplichte verduistering van alle huizen was het toen onvoorstelbaar donker buiten, dat zie je tegenwoordig echt niet meer in onze dichtbevolkte streken.

Meerdere vliegtuigen zijn er toen in de buurt van ons dorp neergestort, ook bijvoorbeeld in de buurtschap Delden en jongens uit die buurt zag je dan enkele dagen later op school trots de gevonden attributen tonen aan hun klasgenootjes, spannend! Zij maakten onder anderen ook ringetjes en andere sieraden van stukken vliegtuigglas die ze hadden gevonden in de buurt van die plekken des onheils.

Mijn buurjongen Jan Lubbers, een jaar of acht ouder dan ik, had ook zo’n stuk glas op de kop getikt en daar wilde hij ook een ringetje van maken. We zijn dagenlang bezig geweest om daar een mooi rond gat in te maken en de buitenomtrek ook mooi rond te krijgen. Dat gebeurde op de draaibare slijpsteen waarop zijn vader, timmerman, normaliter zijn beitels sleep en ik mocht dan de steen laten draaien!

Wel of niet naar school.

Als je zes jaar werd dan werd je leerplichtig en moest je naar school. Ik ging naar de openbare dorpsschool waarvan toen meester Vedders het schoolhoofd was. In het begin van mijn schooltijd ging alles er vrij normaal aan toe en ik kwam in klas één bij juffrouw Scheltens. Die heeft toen uit alle macht geprobeerd om mij rechts te leren schrijven want ik was kennelijk links. Nou, dat had ze beter niet kunnen doen want mijn handschrift was en bleef daarna zeer moeilijk leesbaar!

In 1944 begonnen de problemen met wel of geen les, ik zat toen in de klas bij meester De Groot. De Duitsers hadden onze school gevorderd en er werden soldaten in gelegerd. Dat gebeurde toen kennelijk met meerdere openbare gebouwen.

Vanaf die tijd kregen wij op verschillende plaatsen les, ik herinner mij dat wij onder anderen les kregen in de voorkamer bij ons klasgenootje Annie Lettink, dochter van de smid Ab Lettink op de Nieuwstad.

Soms ook moest je een blok hout meebrengen van huis zodat  het tijdelijke klaslokaal tenminste een beetje aangenaam verwarmd kon worden.

Ook hadden we wel les in het zaaltje van café Lettink aan de Almenseweg en vast nog wel op meer adressen maar dat weet ik niet meer.

In die tijd kregen we ook naar Vorden geëvacueerde kinderen bij ons in de klas. Ik herinner mij Lydia en Kiekie van Hoek, twee meisjes die in huis waren bij mevrouw van Mourik, de weduwe van apotheker Willem van Mourik. Ik heb die twee, na 75 jaar, onlangs nog weer eens ontmoet. Lydia was toen pas weduwe geworden van mijn oud-buurjongen Rudi Huurneman.

Verder hadden wij twee zusjes in onze klas die in huis waren bij de familie Poesse op de Zutphenseweg, hun namen weet ik niet meer. Dan was er ook nog het gezin Uitterschout in Vorden komen wonen, één van hun dochters, Ditty, zat bij ons in de klas.

Oorzaak van zo veel vreemde meisjes in onze klas was natuurlijk wel dat de Vordense meisjes vanaf die tijd veel minder aandacht van ons, jongens, kregen!

Die ellende van slecht en weinig onderwijs was direct na de oorlog ook nog niet afgelopen want toen werden er Canadese soldaten gelegerd in de openbare ruimten.

 

Evacués in Vorden en inkwartiering.

Ook evacués, veelal uit het westen van ons land kwamen er toen naar Vorden en die werden bij mensen, die nog ruimte in hun huis over hadden, ingekwartierd. Bij ons was de eerste evacué een oudere dame uit Den Haag, ze praatte bekakt en ze vertelde aan ons kinderen, ik zal dat nooit vergeten: “Bij ons in Den Haag ken je de son in de see sien sinken”.

Ze weigerde categorisch ook maar om één vinger uit te steken in ons huisgezin en dat maakte mijn moeder na een paar dagen zo kwaad dat die naar het dorp ging om bij de toewijzingscomissie haar beklag te doen over zo veel arrogantie. De kakmadam werd toen dezelfde dag nog overgeplaatst naar een gezin aan het Lange Pad, nu Insulindelaan geheten.

Wij kregen toen een mevrouw uit Arnhem in huis, die was pas weduwe geworden en had twee jonge kinderen bij zich. Dat ging heel goed bij ons, het was een schat van een mens.

Daarna zijn er vast nog wel meer evacués gekomen maar dat weet ik verder niet meer.

Wel dat we in de winter van 1944 inkwartiering kregen van een Duitse officier, die overdag zijn werkzaamheden had bij café Bloemendaal, tegenover het station. Hij woonde bij ons in de voorkamer en had daar wel elektrisch licht, terwijl wij dat in de rest van het huis niet hadden, dat vond ik een vreemde zaak. Wij zaten s’avonds bij een carbidlampje in de keuken en hij zat bij elektrisch licht in de voorkamer. En hij had ook een radio, waarnaar wij stiekem meeluisterden in onze aangrenzende woonkamer, spannend, vond ik.

 

 Bombardement op twee villa´s halverwege Warnsveld.

 Ook herinner ik mij nog dat er in 1945, ik geloof op een zondag, een bombardement plaatsvond op twee villa’s halverwege de weg naar Warnsveld waarin blijkbaar belangrijke Duitse militairen waren gehuisvest. Die villa’s waren Buitenzorg en Hoekendaal en er bleef na dat bombardement weinig van over. Heel Vorden had de vliegtuigen wel zien aanvallen want ze scheerden over het dorp en later wist mijn buurjongen te melden waar het was. Ik was net van plan om daar de volgende dag eens even te gaan kijken en wilde bij ons de tuin uit glippen, maar mijn vader kon mij nog net in het nekvel grijpen en zodoende verdere activiteiten mijnerzijds voorkomen met de woorden: “waor wol ie eigenlek hen, hier blieven! En na mijn antwoord: Daor heb ie niks te zuuken”.

Jammer, maar misschien ook wel goed want later werd er verteld door toeschouwers, dat er lijken van Duitse soldaten boven in de bomen hingen, niet direct een aangenaam schouwspel voor jeugdigen.

Villa Buitenzorg, rechts van de weg, is na de oorlog herbouwd, villa Hoekendaal, daar tegenover niet, alleen het toenmalige koetshuis staat er  nog.

 

Organisation TODT.

Vanaf het najaar van 1944 moesten veel dorpelingen graafwerkzaamheden verrichten voor de Organisation TODT van de bezetter. Dat graven kwam ruwweg neer op het maken van o.a. tankgrachten en éénmansgaten in de buurt van de IJssel in Steenderen. De Duitsers dachten kennelijk dat de geallieerde troepen vanuit westelijke richting kwamen.

Ook langs bij voorbeeld de Zutphenseweg werden er om de zo veel meter éénmansgaten gegraven waarin je, indien nodig, bij luchtaanvallen dan snel dekking kon zoeken.

Niemand wilde natuurlijk dat gedwongen werk verrichten en de mooiste smoezen werden er bedacht om daar onderuit te komen.

Ook mijn vader werd daarvoor opgeroepen maar hij dacht er wel onderuit te komen omdat hij een eigen bedrijf had. Hij had pech want de bezetter vond dat kennelijk geen goed excuus. Hij moest dus gewoon mee gaan graven met de meute maar na twee dagen kreeg hij alsnog zijn felbegeerde vrijstelling.

Ik meen mij nog te herinneren dat de mannen die s´middags terug kwamen na die zware arbeid blijkbaar recht hadden op een portie warm eten, of was het soep? dat werd uitgereikt via een soort loket aan de achterkant bij café Brandenbarg.

 

V1 en V2 vliegende bommen boven Vorden.

Op een voor mij nu onbekend tijdstip aan het einde van de oorlog kwamen er plotseling vreemde toestellen in de lucht. Het waren een soort van zelfvliegende bommen. Ze werden V1 en V2 genoemd door onze ouders en we hoorden ook dat ze werden afgeschoten vanaf lanceerplaatsen in de buurt van Harfsen om doelen als de steden Antwerpen en Londen te bombarderen. Ze maakten een heel apart geluid en je kon ze van verre horen aankomen. We leerden luisteren of ze de volgende fase van hun vlucht bereikten, je kon ze platgezegd horen overschakelen. Als ze die volgende fase haalden dan was er voor ons geen gevaar meer want dan vervolgden ze hun vliegtocht. Als echter die volgende fase niet bereikt werd dan kwamen ze onherroepelijk naar beneden. Waar en hoe dat gebeurde was de grote vraag maar dat was heel erg spannend, het waren dan met recht ongeleide projectielen. Er zijn er verscheidene in onze streken naar benden gekomen, vooral ook in de buurt van Almen.

Ik meen mij vaag te herinneren dat er eentje boven Vorden rondcirkelde die de volgende fase niet gehaald had en die toen net zolang in grote bogen in de buurt van het dorp rond cirkelde totdat de brandstof op raakte en toen is hij ergens neergekomen, ik weet vreemd genoeg alleen niet meer waar en ook niet meer of hij ontploft is of niet, vreemd is dat.

Maar ja, onderhand heb ik bijna een hele boekenplank vol boeken en boekjes over de geschiedenis van Vorden en het prachtige boekje `Vorden tijdens de bezetting` van Robert Ellenkamp biedt nu mooi uitkomst om deze prangende vraag te beantwoorden. Die V1 kwam tot stilstand tegen de gevel van de toenmalige Boerenleenbank aan de Ruurloseweg maar hij ontplofte gelukkig niet.

 

De Hongerwinter van 1944/1945.

Het was ook de tijd van de hongerwinter, een zeer dramatische periode in de Nederlandse geschiedenis. Die hongerwinter was hier voor de bevolking nauwelijks aan de orde want bijna iedere familie verbouwde zijn eigen voedsel en velen lieten in oktober hun eigen vetgemeste varken slachten. Het hongerprobleem deed zich voor in de grote steden in het westen van ons land. Je zag dagelijks stumpers van mensen met karretjes of mensen op fietsen met massieve banden door ons dorp trekken, op zoek naar adressen waar ze nog wat te eten konden kopen of ruilen voor zilveren bestek of sieraden en dergelijke. Het was een mensonterend schouwspel waarmee ook hier iedereen die zijn ogen open had geconfronteerd werd.

Ze sliepen veelal bij boeren in het stro.

Gelukkig konden de meesten na een paar dagen schooien weer richting huis vertrekken met hun soms gammele vervoermiddelen gevuld voor hopelijk een behoorlijke periode.

 

Trillende etalageruiten.

Bijna tegen het einde van de oorlog herinner ik mij nog een bombardement waarvan onze ouders zeiden dat die op het Duitse Emmerik plaats vond. Ik heb dat stilletjes eigenlijk altijd een beetje in twijfel getrokken want Emmerik is een stad in Duitsland en hemelsbreed toch zeker wel 35 kilometer van Vorden verwijderd.

In diezelfde tijd is immers ook Doetinchem bij vergissing gebombardeerd en ik heb toch steeds het idee gehouden dat dat het bombardement was waarvan we in Vorden die schokgolven konden voelen.

Vreemd was vooral dat je dat bombardement zo duidelijk kon horen, het onheilspellende gedonder was urenlang zeer hoorbaar voor ons in Vorden. Je kon het echter niet alleen goed horen maar ook voelen. De grond trilde onophoudelijk, heel eng was dat eigenlijk. Als je bij ons in de kamer voor het raam ging staan kon je verderop bij Visser Manufacturen de grote etalageruiten duidelijk zien trillen, ik heb dat nooit meer vergeten.

Wat moet dat daar, waar het ook geweest mag zijn, toen een onvoorstelbaar inferno gegeven hebben.

 

De Bevrijding.

Vorden is bevrijd op 1 april en dat is geen aprilgrap!

Al te veel kan ik mij daarvan niet herinneren, maar het ging er wel spannend aan toe. Het gonsde van de elkaar tegensprekende berichten, dan waren de bevrijders, komende vanuit de richting Ruurlo, al gesignaleerd bij de kruising Ruurloseweg/Wildenborgseweg, en zaten daar de mensen al aan de Engelse thee en daarna hoorde je dat de troepen zich weer teruggetrokken hadden richting Ruurlo. Al met al was het een onoverzichtelijke situatie en er waren eigenlijk nauwelijks verbindingen. Naar ik later gehoord heb was er blijkbaar wel enig telefonisch contact tussen de boterfabrieken in de Wiersse en in Vorden.

 

De spoorwegovergang in de Almenseweg opgeblazen.

Bij ons speelde er nog een ander probleem mee en dat was de spoorwegovergang op de Almenseweg, een goede honderd meter van ons huis verwijderd. Er was al dagen bekend dat daar springstoffen onder de rails geplaatst waren door de Duitsers en dat die spoorwegovergang opgeblazen zou worden als de laatste Duitse militairen daarover in de richting van Almen vertrokken waren.

Mijn vader had ons daarom ten strengste verboden om ons huis te verlaten en er waren bij ons in de buurt berichten verspreid om toch vooral alle deuren en ramen tegen elkaar open te zetten zodat deze bij de te verwachten hevige explosie de luchtverplaatsing zo veel als kon vrije doorgang te verlenen. Dat zou de kans op eventuele schade zo klein mogelijk maken.

Inderdaad vloog de overweg op een gegeven moment met een geweldige klap de lucht in en zoals voorspeld viel de schade bij ons mee, ik kan mij tenminste geen schade herinneren.

Wel meen ik mij te herinneren dat van het huis van buurman Huurneman, dat vlak bij de overweg stond, alle ramen er uit geblazen waren.

Onze bevrijders reden ook bij ons door de straat richting Almen en gingen eenvoudig in een boog om de krater heen die bij die explosie ontstaan was. Dat was dus een zinloze en geldverslindende actie geweest.

Wij stonden in grote aantallen langs de weg om de Canadezen toe te juichen en voor hen te applaudisseren. Mijn vader stond met een mand vol verse eieren langs de weg die bij de Canadezen goed in de smaak vielen en die hem daarvoor beloonden met sigaretten, pakjes kauwgum (door buurjongen Jan Lubbers Kew-Kew genoemd) en repen chocolade. Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik die lekkernijen proefde, zalig!

Een paar dagen later werd de gaarkeuken van mijn vriend Heinrich weer in gebruik genomen, maar nu door de Canadezen. Daar zag ik voor het eerst in mijn leven echt wit brood, dat achteloos was weggegooid in een afvalbak. Twee hele witte broden van een enorm formaat stonden er in die afvalbak mij aan te kijken en toen heb ik, denk ik, voor het eerst iets gestolen. Ik greep die twee broden en rende er mee naar huis. Mijn moeder was stomverbaasd, ook toen ik had verteld hoe ik er was aangekomen. Ze heeft me niet bestraft voor mijn zonde maar de broden doormidden gesneden er mij er mee naar onze buren Lubbers, Luimes en Stapper gestuurd, zodat iedereen eindelijk weer eens kon proeven hoe echt wit brood smaakt, want dat hadden we al heel lang niet meer geproefd. Het smaakte lekkerder dan tegenwoordig cake, zeker weten! En er ook was niemand die zei: “dat gegapte brood uut de vuulnistonne lusten wielle niet”.

 

Het kampement van de Canadezen bij Huize Vorden.

Met mijn vader ging ik kijken waar de Canadezen hun kampement hadden opgeslagen. Dat was waar nu de zichtlaan van Huize Vorden is. Vanaf het pleintje voor het kasteel tot aan het bruggetje over de Veengoot stonden aan beide kanten van het veld een enorme rij legervoertuigen in het gelid met de neuzen naar het bos en de laadbakken naar het midden gericht, watervoertuigen en dergelijke stonden er tussen, werkelijk een fantastisch schouwspel, ik zie het zo weer voor mij. Later, toen ze vertrokken waren gingen wij, kinderen, zoeken of wij daar nog iets van waarde konden vinden, net zoals tegenwoordig kinderen gaan zoeken als er ergens de kermis weer wordt afgebroken.

Een gouden tijd brak er aan voor de kinderen want er viel weer zo veel te beleven. Vlotten maken van door de Canadezen achtergelaten jerrycans en dan oorlogje spelen op de Hissinksbeek, nu Veengoot geheten. Of in de Vordensebeek naar weggegooide munitie zoeken op de plek waar toen de houten watermolen stond en waar het stikte van de waterratten, brrrrrrr!

Heerlijk vrij, bijna alles mocht weer en als het soms wat te gek werd dan waren daar altijd nog de dorpsagenten Kamphuis, Wonnink en later ook Maters, die vrijwel iedereen bij naam kenden, ook de meeste kinderen en, zo nodig, tot de orde riepen.

Het leven kwam heel langzaam weer beetje bij beetje op gang. Treinen naar Zutphen reden er nog niet maar het vervoer werd verzorgd, eerst door Canadese legertrucks, later door bussen en tenslotte gingen de eerste treinen weer rijden.

Eind augustus/begin september werd er in Vorden vier dagen lang de bevrijdingsfeesten gevierd met allerlei volksspelen, een grote optocht waaraan bijna het hele dorp en de buurtschappen meededen. Er werd ook een dramatisch openlucht toneelstuk opgevoerd op de weide achter de boterfabriek, geschreven en geregisseerd door Berend (Bervo) Groot Enzerink die in Vorden in het verzet had gezeten en dat handelde over de oorlogstijd. Ik vermoed dat hij zelf ook de hoofdrol speelde.

Ik kan me nog wel meer bedenken, bijvoorbeeld over een Canadees langeafstand kanon dat een paar dagen achter ons achterste kippenhok, bijna bij Beeftink in de tuin, heeft staan vuren in de richting van Almen en Harfsen. Daar werd toen nog heftig strijd geleverd met de bezetter, die zich nog lang niet gewonnen gaf. Stapels grote hulzen lagen er toen opgestapeld tegen de achterkant van ons kippenhok, maar jammer genoeg vergaten we toen om er een stelletje binnen te leggen.

Afsluitend spreek ik de wens uit dat er nooit meer zo’n tijd zal komen.

Tevens hoop ik dat dit stukje een klein beetje meer inzicht heeft gegeven over die voor ons zeer bijzondere tijd van ons leven waarvan we dit jaar nog weer gedenken dat de afloop al weer vijf en zeventig jaar achter ons ligt.

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb