Waor bun ie der ene van?

Een stukje over afkomst en zo meer.

De bovenste regel van dit stukje was in mijn jeugd een vaakgehoorde vraag van mensen die niet wisten wie jij was.

Geboren in de toen nog vrij kleine kern van het dorp Vorden, waar de meeste mensen elkaar bijna allemaal wel kenden hoorde je deze vraag zelden, maar ging je eens met een schoolvriendje mee naar diens huis of boerderij buitenaf dan kwam die vraag er steevast.

Bij mijn antwoord “ik bun van Jansen” werden de meesten natuurlijk niet erg veel wijzer en dus kwam er dan haast automatisch de vraag: “Jansen, daor bunt ter zo völle van, van welken Jansen bedoel ie”? Door ervaring wijs geworden gaf ik dan meteen maar een meer uitgebeid antwoord: “van Jansen, de kippenboer naöst de botterfabriek”. En om alle eventuele achtergebleven twijfel weg te nemen, want mijn vader was geen geboren Vordenaar: “en mien moeder is van Schuppers, de bakker”. Vooral bij dat laatste brak dan de herkenning definitief door en was het antwoord ”oh, van Bertha, had dat dan metene e ’zegd”.

Veel mensen hadden toen ook een bijnaam of  'patroniem', de naam van de boerderij waarop ze woonden bij voorbeeld was een vast bijkomend gegeven, zoals Wesselink van de Hackerieje, of Tjoonk van ‘t Bosmanshuus, om er maar enkele te noemen.

Dat kwam mede doordat Vorden toen nog geen straatnamen kende vermoed ik, die kwamen er pas in de vijftiger jaren.

 

 

Afkomst.

 

Om meer van jouw afkomst aan de weet te komen zijn er meerdere methodes te bedenken. Gesprekken met ouders of grootouders kunnen al heel veel belangrijke informatie opleveren, vooral over de vrij recente generaties.

Velen echter, waaronder ik zelf, beginnen zich pas op latere leeftijd te interesseren voor hun ‘roots’ en dan is de mogelijkheid veelal verstreken om die vragen te stellen die je bezig houden over jouw familie en voorouders.

Ik werd voor het eerst indirect met mijn voorgeslacht geconfronteerd door een achterneef die ongeveer twintig jaar ouder was dan ik en die tot dan aan toe de graven had onderhouden van zijn grootouders op het pittoreske kerkhofje in Hoog Keppel, nog steeds gelegen rondom de dorpskerk aldaar, zoals dat voor 1820 ook in Vorden het geval was.

In die tijd werd door wetgeving bepaald dat begraven niet meer in het centrum van een dorp mocht plaatsvinden maar daar buiten. Toen is in Vorden de Algemene Begraafplaats aangelegd op zijn tegenwoordige plaats op het Groote Veld.

Waarom het kerkhof in Hoog Keppel toen om de kerk mocht blijven bestaan is mij tot op heden niet duidelijk, maar dat terzijde.

Mijn achterneef was toen al ongeveer tachtig jaar en vroeg mij of ik zijn weinige onderhoudstaken op dat kerkhof zou willen vervolgen in verband met zijn leeftijd, hetgeen ik hem direct toezegde, want ik was toen juist in de VUT beland en had ineens zeeën van tijd!

 

Ik wist tot dan niets af van het bestaan van deze graven, want bij ons thuis werd er weinig aan kerkhofbezoek gedaan.

Toen ook nog bleek dat deze graven niet van mijn grootouders, maar van mijn overgrootouders waren ben ik me daar maar eens in gaan verdiepen.

Van het een komt het ander en nu ben ik onderhand al bijna twintig jaar bezig met mijn eigen stamboomonderzoek.

En de meneer die me toen de eerste beginselen van stamboomonderzoek (genealogie) bijbracht heeft gelijk gekregen toen hij zei: “beste meneer Jansen, je begint nu aan een hobby waarmee je nooit meer ophoudt en waarmee je ook nooit klaar bent”.

Je kunt trouwens alles in gradaties doen en ik denk nog wel eens aan hem. Hij woonde met zijn vrouw in een bejaardenwoning, alles gelijkvloers en overal waar je keek stonden er archiefkasten vol met ordners en mappen: In de woonkamer, in zijn werkkamertje en zelfs in de hal bij de voordeur stonden volle archiefkasten, werkelijk onvoorstelbaar! Ik zelf heb maar drie meter aan kasten, dat valt dus wel mee, toch?

Toen ik begon met mijn onderzoek moest je voor alle benodigde gegevens naar de archieven reizen. Voor Gelderland waren die in de meeste gemeentehuizen en verder in Zutphen, Doetinchem en Arnhem. Als je een familietak in een andere provincie wilde onderzoeken dan moest je veelal naar de desbetreffende provinciehoofdsteden, zoals Zwolle, Assen, Leeuwarden enz. Dat kostte natuurlijk heel veel tijd en moeite, maar het was wel heel gezellig, want daar was je nooit alleen, tijdens de gezamenlijke koffiepauzes had je vaak hele leuke gesprekken over van alles, maar dan werd je ook geleerd hoe je het beste bepaalde gegevens kon opsporen, bijzonder gezellig en ook leerzaam was dat, als ik daaraan terugdenk.

Tegenwoordig is praktisch alles wat je zoekt digitaal beschikbaar via je PC en doe je bijna alle onderzoek vanuit je woning, wat een vooruitgang!

Wel wil ik opmerken dat al deze digitale gegevens eerst verzameld en gedigitaliseerd moesten worden en dat gebeurde door honderden vrijwilligers verspreid over het hele land. Ook van onze vereniging Oud Vorden hebben we daar met meerdere mensen aan meegeholpen en werden de aktes stuk voor stuk minutieus en (bijna) zonder fouten woord voor woord overgenomen. Een onafzienbaar werk, maar met zeer velen tot een goed einde gebracht, ik denk er met veel plezier aan terug en de hele wereld die tegenwoordig stamboomonderzoek doet heeft daar nu profijt van.

Als je nu in het zoekprogramma ‘wiewaswie’ gaat zoeken dan vind je daarin meer dan 215 miljoen data (gegevens), onvoorstelbaar, toch?

Ook heeft de genealogiecommissie van Oud Vorden alle Vordenaren benoemd die hier tussen 1820 en 1920 geleefd hebben en tevens hun familieverbanden in kaart gebracht, voor zover die in Vorden plaats vonden. Dat heeft geresulteerd in maar liefst 784 stambomen, circa 1460 families en meer dan 43.500 benoemde personen, allemaal op de site van Oud Vorden te bekijken!

 

Jouw eigen stamboom.

 

Als je dan eindelijk besloten hebt om eens uit te gaan zoeken wie jouw voorvaderen eigenlijk waren dan begin je natuurlijk bij je zelf en je eigen 2 ouders, je 4 grootouders, je  8 overgrootouders en zo verder. Je vermeldt daarbij nauwkeurig alle gegevens over geboorte, huwelijk, overlijden en verder alles wat je tegenkomt, zoals beroep, adres, woonplaats, religie, gezinssamenstelling, noem maar op. Hoe meer gegevens je vindt hoe leuker en interessanter het wordt.

Je begint dat eerst in een schrift te noteren, maar al gauw blijkt dat die brij steeds onoverzichtelijker begint te worden, vooral omdat vroeger iedereen vernoemd werd naar zijn voorouders. Dus je kwam in elke generatie telkens weer een Willem, een Hendrikus of een Jenneken tegen. En welke Jenneken moest je dan hebben?

Tegenwoordig, in het elektronische tijdperk met zijn computers en smartphones, zijn daar legio handige hulpmiddelen voor die zeer simpel te bedienen zijn.

Zo kun je gratis op internet een stamboomprogramma downloaden dat de door jou verzamelde gegevens volautomatisch en op de juiste manier aan elkaar koppelt en opslaat, geweldig handig allemaal.

De gegevens van de eerste vijf á zes generaties zijn vrijwel allemaal te vinden in het al eerder genoemde zoekprogramma WIEWASWIE. Die begint bij circa 1920 en gaat terug tot aan 1811. Geboortegegevens na 1920 zijn (nog) geheim en dat komt door de tegenwoordig geldende privacy- wetgeving, honderd jaar voor geboorten, vijf en zeventig jaar voor huwelijken en vijftig jaar voor overlijdensgegevens.

 

Van de tijd voor 1811 moet men de gegevens verzamelen uit de zogenaamde DTB boeken, dat zijn de kerkelijke doop- trouw- en begraafboeken. Ook deze gegevens zijn veelal op internet te vinden.

Van de ene familie zijn veel meer gegevens te vinden dan van de andere en dat komt vaak door de manier van noteren van gegevens door de vroegere kerkleiders.

Ook kwam het voor dat bij brand hele kerkadministraties verloren gingen en dan houdt de gegevensstroom natuurlijk op.

Na circa twintig jaar zoeken is het mij gelukt om ongeveer 3900 familieleden te vinden.

Daarvan zijn er 360 directe voorouders van mij, ook wel kwartieren genaamd, mensen dus waarvan je een rechtstreekse afstammeling bent.

Mijn oudste voorouder, 15e generatie, is:

Heinrich van Zeijst, gedoopt circa 1460 in Hengelo en overleden(gesneuveld) in 1506. In welke strijd of oorlog is niet bekend.

Resumerend woonden er van mijn 360 voorouders 298 in de Achterhoek (circa 83%); 39 langs de IJsseloevers op de Veluwe (circa 11%); 2 in de Betuwe (is 0,5%); 8 in Overijssel (circa 2%) en  in de Duitse grensstreek 13 (circa 3,5%)

Het overgrote deel van mijn voorouders blijkt uit de huidige gemeente Bronckhorst (Hengelo, Hummelo en Keppel, Steenderen, Vorden, Zelhem) te komen (127) en een goede tweede is de huidige gemeente Lochem (85).

Uit dit onderzoek blijkt dus dat ik voor 83% ACHTERHOEKER ben en ik moet het eerlijk bekennen:

 

Daor bun ik onwies trots op !

 

Andere manieren om je afkomst te bepalen.

 

Bij stamboomonderzoek gaat het om vrij recente tijden en mag je al blij zijn als je voorouders vindt tot vijfhonderd jaar terug. De Vordense DTB-boeken bij voorbeeld gaan terug in de tijd tot het jaar 1634 en opent met de onderstaande regel:

 

03.08.1634 Den 3 Augusti heeft Schimmel een kint laeten dopen met naemen DERRICK.

 

Tegenwoordig bestaat er ook de mogelijkheid om via DNA-onderzoek te achterhalen waar je roots liggen, de zogeheten genetische genealogie.

In vergelijking met stamboomonderzoek gaat deze methode over een paar duizend jaar terug in de tijd.

Om aan zo’n onderzoek te kunnen deelnemen moet men twee monsters DNA opsturen naar een instantie die dat onderzoek uitvoert. Jouw DNA monsters worden  dan vergeleken met het daar aanwezige DNA van honderdduizenden, of zelfs miljoenen andere mensen van over de hele wereld en zo wordt jouw afkomst bepaald.

Ik zelf heb aan zo’n test meegedaan en ik zal die ervaringen hier beschrijven.

De oorzaak was een voorval waarbij één van mijn dochters betrokken was. Die heeft wegens haar werk in de 90er jaren circa tien jaar in Londen gewoond en vertelde wel eens dat zij daar zich zo thuis voelde. Nog steeds heeft ze daar contacten met vroegere collega’s uit die tijd. Één van hen stuurde haar onlangs op haar verjaardag een DNA-testset met de suggestie om via een test maar eens aan te tonen of zij dan misschien ook Engelse roots heeft, wat dat ‘thuis-zijn-gevoel’ dan eventueel zou kunnen verklaren.

Daar werd aanvankelijk natuurlijk vooral lacherig over gedaan maar na enige tijd werden er DNA-monsters afgenomen en opgestuurd voor onderzoek. Na verloop van tijd kwam er een e-mail bericht met de uitslag van de test en ja hoor, naast West-Europese sporen had ze ook Engelse en Scandinavische sporen in haar DNA.

Dan komt er natuurlijk een hele discussie op gang over hoe dat nou wel mogelijk zou moeten zijn, vooral ook omdat ik met mijn stamboomonderzoek al had aangetoond dat wij rasechte, wat heet, voor bijna 100% Achterhoekers zijn.

Langzaamaan ebden deze feiten weer wat naar de achtergrond maar ergens in je onderbewustzijn blijf je toch bezig om hiervoor toch een oorzaak te kunnen vinden.

Te langen leste nam ik het besluit om dan zelf maar mijn DNA en dat van mijn vrouw te laten testen om meer zekerheid te krijgen. Daarvoor koos ik bewust voor een ander onderzoeksinstituut.

 

 

 

 

DNA test van mijn vrouw was, door een verkeerde actie onzerzijds, niet bruikbaar en is opnieuw opgestuurd.

Perplex was ik van de uitslag van mijn eigen DNA, nl: 42% Scandinavisch, 30% Noord-West Europa, 27% Engels en 1% Balkan!

Daar sta je dan als trotse Achterhoeker en wordt je zo maar even weggezet als “Wicky de Viking”!

 

Als dat gevoel na een paar dagen enigszins is weggetrokken dan krijgt de realiteit toch weer de overhand en ga je nadenken over de mogelijkheid of het überhaupt mogelijk is om deze nieuwe feiten, al dan niet wat geflatteerd, een plaatsje te geven in jouw levensverhaal.

Dan ga je in gedachten terug in de geschiedenis zoals je die vroeger op de openbare dorpsschool kreeg voorgeschoteld door de toenmalige onderwijzers van dienst, te weten de meesters Boerrigter en De Groot die daar heel mooi over konden vertellen, zo mooi dat het bijna leek alsof zij er zelf bij geweest waren. Er was maar één meester op onze school die dat nog beter had kunnen vertellen en dat was meester Wim Pongers maar die had onze school inmiddels verlaten. Die kon zo levensecht verslag doen van de geschiedenis dat sommige kinderen zelfs in hun broek plasten van de spanning. Maar dit terzijde.

Over de tijden dat de Romeinen al lang weer naar moeders de vrouw In Italië waren teruggekeerd en Keizer Karel De Grote zijn moordpartijen op onze Saksische voorvaderen, die weigerden om op zijn bevel zich te bekeren tot het Christendom hebben we het maar even niet, maar over de tijd daarna.

Toen kwam namelijk omstreeks 800 n.C. de tijd dat de Noormannen met hun drakenschepen de Westeuropese landen gingen bezoeken.

Ook de Engelsen waren al heel vroeg op pad met hun boten in deze streken.

Ver voeren ze de rivieren op om handel te drijven en als ze niet goed genoeg naar hun zin behandeld werden hele stadjes en dorpen in brand staken en zelfs de hele bevolking over de kling joegen, want met name die Noormannen of Vikingen hadden vrij korte lontjes.

 

Ook onze lage landen bezochten ze en vooral hier in ons oostelijke deel, in met name de streken langs de superbelangrijke rivieren de Rijn, de Maas en de IJssel viel er wel wat te handelen en te ruilen. In vergelijking met de waterlanden langs de zee was hier in het oosten de economie al heel vroeg van groot belang.

Daar waar de Noormannen om wat voor reden dan ook niet geheel naar hun zin behandeld werden daar had je de poppen aan het dansen en vaak ging dan de vlam in de pan, daar kunnen bij voorbeeld de inwoners van steden zoals Dorestad, Zutphen en Deventer NIET meer over meepraten, want wat er overbleef na hun acties was enkel een rokende puinhoop.

In de ‘Historische Atlas van Zutphen’ staat de volgende regel:

“Zutphen en Deventer in 882 door Vikingen geplunderd en verwoest’.

Harde bewijzen daarvan zijn gevonden en dus aangetoond bij opgravingen tijdens de uitbreiding van het Zutphense gemeentehuis in de jaren 1996-2004.

Enkele jaren geleden, op een avond van Oud Vorden, heeft daar de stadsarcheoloog van Zutphen, de heer Michel Groothedde eens uitgebreid over verteld. Wat ze toen, diep onder de grond, daarvan teruggevonden hebben dat zag er, voorzichtig gezegd, niet zo geweldig uit.

Het was niet alleen maar oorlog en normale contacten waren er natuurlijk ook en ik veronderstel dat meerderen van die handelslieden zich hier voorgoed gevestigd hebben en geïntegreerd zijn in de bestaande bevolking.

Wat voor de Scandinaviërs gold, dat gold zeker ook voor de Engelsen, onze overburen aan de overzijde van de Noordzee. Vele oorlogen en bezettingen wederzijds zijn er geweest met de Engelsen, maar vooral ook lange tijden met wederzijdse handel. Nederland was altijd een land van handelaren en onze buren Engeland en Duitsland waren altijd al onze beste handelspartners.

En wat te denken van de tijd van onze Hanzesteden, de tijd van onze handel met de Scandinavische, Noordduitse, Baltische landen.

 

Zutphen had met name in 1316 al een handelspost in het Zuid-Zweedse Skane.

Hanzesteden in onze contreien waren Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen, Doesburg, Arnhem en ook de havensteden langs de Zuiderzee natuurlijk. Koggeschepen uit deze steden voeren langs de kusten naar alle Scandinavische landen, langs de hele noordkust van Duitsland en Polen en zelfs tot aan de Baltische landen. En natuurlijk werd er ook de Noordzee overgestoken naar Engeland, Schotland en Ierland.

En wat wij deden gebeurde omgekeerd vanzelfsprekend ook, het was een levendige en florissante verbintenis, waarbij elkaar ook over en weer tolvrijheid werd gegeven.

Dit alles overdenkend is het dus eigenlijk helemaal niet zo vreemd dat zo veel mensen uit deze streken Engels en Scandinavisch DNA hebben, want onze streken waren al in de Middeleeuwen zeer belangrijke handelsgebieden.

Door o.a. geleidelijke verzanding van de IJssel kwam er in de 17e eeuw een einde aan de handel tussen de hanzesteden.

 

Wim Jansen 2020.